Gewoon niet zo aan denken. Een goedbedoeld (in mijn ogen) niet zo handig advies wat we elkaar kunnen geven. Ergens niet aan denken is sowieso al als een roze olifant. Gedachten komen. Of je het nu wilt of niet. Ze zijn vaak heel menselijk. We kunnen negatieve gedachtes opsporen, uitdagen en er positieve gedachtes tegenover zetten. Als je de behulpzame kant niet kunt zien, kan die verkenning nuttig zijn. Voor mij, beide kanten zijn er al lang. De beperkende én de behulpzame gedachten. Ze komen en gaan beiden. Adviezen iets met die beperkende gedachten te doen, maakt ze op onbewust niveau ‘fout’, iets wat we niet (zouden moeten) willen. De illusie dat we er invloed op hebben. Nog steeds wil ik het met dat doorzien het ‘goed’ doen. Me niet meer laten raken door die beperkende gedachten, ze niet meer (onbewust) geloven. Terwijl dat ook gewoon is wat er gebeurt. En het idee dat dat niet zou moeten mogen, ook het spel van mijn denken is.

Er zijn medische onderzoeken geweest met twijfelachtige uitslagen, waar nu vervolgonderzoek op gaat komen. Ik heb een verhoogd risico op diverse soorten kanker. Die twijfelachtige resultaten brengen het een en ander op gang:

  • Mijn hoofd kan een hoop wat-als gedachten verzinnen. Met bijbehorende emotionele reacties in mijn lijf.
  • Ik zie tegelijkertijd dat het over de toekomst gaat. Dingen die mogelijk wel of niet gaan gebeuren.
  • Het is zeer waarschijnlijk goedaardig. Ik ga niet dood. Het wordt geen groot drama.
  • Met een zekere medische angst wil ik liefst gewoon geen enkel gehannes aan mijn lijf, dus is het alsnog allemaal spannend.
  • En het is nogal wat geweest afgelopen jaar. Hoeveel goedaardige afwijkingen ga ik nog ‘verzamelen’? Welke spoken gaan nog naar boven komen? Wat doet mijn lijf allemaal?
  • Ik probeer ook afspraken in mijn hoofd te maken: oké, nog even dit onderzoek, dan goed nieuws en dan rust. Nou, dat blijkt deze week wel dat dat ook niet werkt (duh).
  • Ik weet dat het goed gaat komen, maar ik ben moe. Ik ben uitgeput. Ik heb de ruimte niet meer om het op te vangen. Ik ben er zat van. Ik heb kortsluiting. Ik kan het niet meer. Nog zo’n riedel aan gedachten.
  • Met tegelijk weten dat er altijd weer een weg is.

Wanneer alles dan voorbij is gekomen in mijn hoofd, zeg ik op een gegeven moment, oké nu even niet. Gewoon hier. Nu. Je lichaam. Je adem. Dit moment. You’ve got this. Dat is voor mij de belangrijkste ‘sturing’. Want die gedachten, die komen toch wel.